In de loop van de tijd werden de mensen steeds slechter en gewelddadiger in de ogen van God. Met al die slechtheid en verdorvenheid voor ogen zei Hij tegen Noach: ‘Ik heb besloten de hele mensheid uit te roeien, want zij is de schuld van alle geweld en slechtheid. Ja, Ik zal de bewoners van de aarde vernietigen. (…) Voordat de vloed komt, moet u van elk dier een mannetje en een vrouwtje aan boord nemen, zodat die de vloed overleven.’ (Genesis 6:11-12 en 18-19 Het Boek)
Het was zo’n ouderwets, zwart schoolbord. De meester kon er met vaste hand de zinnen op schrijven die wij moesten overnemen in ons schrift. Je moest daarbij wel keurig tussen de lijntjes blijven, pas later mocht je je eigen stijl ontwikkelen. Nu was de meester onverbiddelijk – elk schrift kleurde rood.
Vroeger kregen kinderen een klap op hun linkerhand omdat ze alleen ‘met de goede hand’ mochten schrijven. Dat vinden we nu bizar en geen mens begrijpt waarom het ooit gedaan werd.
Die dag was het stil in de klas. Er verscheen geen woord op het bord, maar we keken wel aandachtig toe. De meester tekende.
Eerst trok hij een horizontale lijn. Uit de losse hand. Hij maakte onderscheid tussen licht en donker door met wit krijt te tekenen en de duisternis uit te sparen. De meester had er zichtbaar plezier in. Daar golfde het blauw voor een zee vol vissen, op het land groeide het groen voor bomen vol bladeren en vruchten en hoog in de lucht vlogen de vogels in het licht van de stralende zon.
Waar de een orde en schoonheid schept, creëert een ander graag chaos.
Iemand had er kennelijk genoeg van en draaide zich om. Nog nooit zag ik zo’n geniepige grijns. Een jong mens werd hier in stilte kapotgemaakt.
Een ander ontdekte dat je een pen ook kunt gebruiken om lelijk te prikken. Nu bleef het niet stil. Een vloek knetterde tegen het plafond en de muren van ons klaslokaal. Opnieuw werd hier iets gebroken.
Zo snel kan dat gaan: van kwaad tot erger. Twee leerlingen sloegen onbeheerst op elkaar in en de meester kwam als de bliksem tussenbeide. ‘Afgelopen!’ donderde hij. Maar dat was meer een wens dan een feit.
De orde werd bekwaam hersteld en er moesten wat mensen nablijven en strafwerk schrijven. Maar dat herstelwerk bleef oppervlakkig: de sfeer was grondig verpest en de haat was diep gezaaid.
De meester haalde een druipende spons uit een emmer en waste driftig zijn prachtige tekening van het bord. Woest en ledig. “Jullie zijn het niet waard”, zei hij bitter.
Ik zag hoe het zonlicht van het bord verdween, hoe bomen vol vogels en een landschap vol bloemen en dieren met ferme armbewegingen voorgoed door het water werden uitgewist. Geen mens ging die dag vrolijk naar huis.
Natuurlijk kwam er toch gewoon een nieuwe dag. Niemand had zin in blijvende ruzie en de meester had er zelf ook een nachtje rustig over kunnen slapen. De zon scheen naar binnen in ons klaslokaal en door het geopende raam hoorden we vogels zingen over een mooie morgen vol beloften.
Binnen verscheen er een duif en een prachtige regenboog op het bord.

wat mooi